e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snavel bek: bek (Heer) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
sneep koemel: Endepols  kommel (Heer) Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)] III-4-2
sneeuwen sneeuwen: schnieje (Heer) sneeuwen [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sjniĕ (Heer), sjnĭĕ (Heer), (mannelijk).  schnie (Heer) sneeuw [RND], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snijtand snijtand: ṣneitand (Heer) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snijwonde snee: sjnaaj (Heer) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snoepen slokken: schlókke (Heer) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoer smikkeslag: šmekǝšlāx (Heer), smikketouw: šmekǝtǫu̯ (Heer) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor knevel: knîvəl (Heer), snorbaard: schnŏrbaard (Heer) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snotneus snotsneus: sjnotsneus (Heer) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4