18857 |
troosten; troost |
troosten:
truuste (Q105p Heer)
|
troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
trikkoo (Q105p Heer)
|
Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zomerhuiske (Q105p Heer)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwiəkər (Q105p Heer)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
met leem bekleende muur:
męt lē̜jm bǝklē̜ndǝ mūr (Q105p Heer)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
20116 |
turfmolm |
molm:
molm (Q105p Heer),
mǫlm (Q105p Heer)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (Q105p Heer)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
vleug:
flø̄k (Q105p Heer)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dēm (Q105p Heer)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|