21309 |
boerin |
boerin:
buren (Q105p Heer),
dei boerin (Q105p Heer),
dis boerin (Q105p Heer)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
32322 |
bomgat, spongat |
sponlok:
šponlǭ.k (Q105p Heer)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
hol ijs:
hoolies (Q105p Heer)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bōnd ɛn blāuw gəhaouwə (Q105p Heer)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ:ch (Q105p Heer)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bōūm (Q105p Heer),
boͅu̯m (Q105p Heer),
buim (mv.):
boum (Q105p Heer),
buim (Q105p Heer)
|
boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (Q105p Heer),
boon:
bun (Q105p Heer)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
koed (Q105p Heer)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
21302 |
borg |
borg:
börg (Q105p Heer)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|