17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q105p Heer)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (Q105p Heer)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (Q105p Heer)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
spijkerd:
bovenste zoldertje met kamer
špīkərt (Q105p Heer),
zolder:
zøͅldər (Q105p Heer)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (Q105p Heer)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
23339 |
zonde |
zonde:
zŭn (Q105p Heer)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zŭn (Q105p Heer)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (Q105p Heer)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
zoon:
zoon (Q105p Heer)
|
zoon [SGV (1914)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig (Q105p Heer)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|