e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwemblaas luchtblaas: Endepols  lochbloos (Heer) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2
zwemmen zwemmen: sjwŭmme (Heer), zjwəmə (Heer) zwemmen [RND], [SGV (1914)] III-3-2
zweren, etteren etteren: èttere (Heer, ... ), netteren: nèttere (Heer), zweren: jwêre (Heer) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm bij: bęj (Heer), zwerm: žwɛrm (Heer) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels vlucht: vlöch (Heer) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1
zwermen zwermen: žwɛrǝmǝ (Heer) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweten zweten: zjwēīte (Heer) zweten [SGV (1914)] III-1-2
zwijgen zwijgen: sjwiege (Heer) zwijgen [SGV (1914)] III-3-1
zwoegen hel werken: hĕl wèrke (Heer), poejakken: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  poejakke (Heer), zich goed plagen: zich good ploage (Heer) zwoegen (hard werken) [SGV (1914)] III-1-4
zwoord zwaard: zjwaarsch (Heer) zwoord (spek~) [SGV (1914)] III-2-3