24452 |
zwemblaas |
luchtblaas:
Endepols
lochbloos (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
sjwŭmme (Q105p Heer),
zjwəmə (Q105p Heer)
|
zwemmen [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
18045 |
zweren, etteren |
etteren:
èttere (Q105p Heer, ...
Q105p Heer),
netteren:
nèttere (Q105p Heer),
zweren:
jwêre (Q105p Heer)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
bij:
bęj (Q105p Heer),
zwerm:
žwɛrm (Q105p Heer)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
vlucht:
vlöch (Q105p Heer)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
žwɛrǝmǝ (Q105p Heer)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zjwēīte (Q105p Heer)
|
zweten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
sjwiege (Q105p Heer)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
hel werken:
hĕl wèrke (Q105p Heer),
poejakken:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
poejakke (Q105p Heer),
zich goed plagen:
zich good ploage (Q105p Heer)
|
zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zjwaarsch (Q105p Heer)
|
zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|