24318 |
graat |
graan:
graan (Q105p Heer),
graat:
Endepols
graot (Q105p Heer)
|
graat [SGV (1914)] || Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20137 |
graf |
graf:
grāāf (Q105p Heer)
|
graf [SGV (1914)]
III-3-3
|
21460 |
grap |
foef:
(v.).
fóf (Q105p Heer),
grap:
(v.).
grap (Q105p Heer),
huif:
(v.).
houf (Q105p Heer)
|
ui (grap) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19208 |
grappig |
grappig:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
grappig (Q105p Heer)
|
grappig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grās (Q105p Heer)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
33673 |
graszode |
groes:
grǫu̯zǝ (Q105p Heer)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
18880 |
grijnzen |
begrijnen:
begreine (Q105p Heer)
|
grijnzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24451 |
grijpen door roofdieren |
klampen:
Endepols
klampe (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33685 |
grind |
grind:
grent (Q105p Heer)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
17541 |
groeien |
wassen:
wasǝ (Q105p Heer)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374]
I-4
|