25246 |
groeizaam weer |
boerenweer:
boerə weir (Q105p Heer),
vers (weer):
veersj weir (Q105p Heer)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
greuntevrouw (Q105p Heer),
mooswijf:
(is scheldnaam).
mooswīēf (Q105p Heer)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
21329 |
grof |
grof:
groof (Q105p Heer)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
kapitein:
enne kaptein (Q105p Heer)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
19979 |
grommen |
grommen:
Endepols
gromme (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
plei:
plāi̯ǝ (Q105p Heer)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (Q105p Heer),
grond:
gront (Q105p Heer)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grondwater (Q105p Heer)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
groetmōōjer (Q105p Heer)
|
grootmoeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grute (Q105p Heer)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|