21294 |
armoedig |
armoedig:
ĕr⁄meudig (Q105p Heer)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
ennen hellever höj (Q105p Heer),
hɛlǝvǝr (Q105p Heer)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
22897 |
aswoensdag |
asselegoensdag:
ĕsschelegoonsdeg (Q105p Heer)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)]
III-3-3
|
21137 |
auto |
auto:
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
auto (ōto of oͅuto) (Q105p Heer)
|
auto
III-3-1
|
22370 |
autoped |
autoped:
/
otoped (Q105p Heer),
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
autoped (Q105p Heer)
|
Autoped. || step [SND (2006)]
III-3-2
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aoventeete (Q105p Heer)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
kejje (Q105p Heer),
kĕje (Q105p Heer)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bârd (Q105p Heer)
|
baard [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbelêr (Q105p Heer)
|
babbelaar [SGV (1914)]
III-2-3
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
botterkneder:
[botter]knai̯ǝr (Q105p Heer)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|