e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
herdershond herdershond: hęrdǝrshōnt (Heer) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
herfstdraden ijsheiligen: ijsheiligen  īēsheiləgə (Heer) herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)] III-4-4
herkauwen neringen: nɛreŋǝ (Heer) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hermelijn fis: vis (Heer), hermelijn: hermelijn (Heer) hermelijn [DC 07 (1939)] III-4-2
hersenen hersens: hĕrsches (Heer) hersenen [SGV (1914)] III-1-1
het volle bedrag de volle laag: de volle loag (Heer) volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)] III-3-1
het vuur aansteken aanstoken: aanschteuke (Heer) aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
het vuur doven doven: ⁄t fuur douve (Heer) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
heten heten: hēīte (Heer) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heup heup: heup (Heer, ... ) heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1