25154 |
ijspegel |
ijspegel:
īēspeegəls (mv.) (Q105p Heer)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
īēzəl (Q105p Heer)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
īēzələ (Q105p Heer),
(iesrengene).
iessele (Q105p Heer)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q105p Heer)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illestrase (Q105p Heer)
|
illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
18849 |
ingetogen |
bedaard:
bedaard (Q105p Heer)
|
ingetogen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
ingewanden:
ingewānde (Q105p Heer)
|
ingewanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
24960 |
inham |
inham:
inham (Q105p Heer)
|
inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21687 |
inkomsten |
gebeurde, het ~:
ps. omgespeld volgens Frings (omdat het een Fringsteken is!), of letterlijk overnemen: gebört, met vermelding dat er boven de ö nog een lengteteken moet staan en deze combinatieletter niet te maken is)?
gebø͂ͅrt (Q105p Heer)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
inkuilen:
e.nkǫu̯lǝ (Q105p Heer)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|