e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalkoen schroet: šrūt (Heer) Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.] I-12
kalm, bedaard bedaard: bedaard (Heer), kalm: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kalm (Heer) bezadigd [SGV (1914)] || kalm [SGV (1914)] III-1-4
kalven kalven: kau̯vǝ (Heer) Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.] I-11
kam kam: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kamp (Heer) kam [SGV (1914)] III-1-3
kammen kammen: kĕmme (Heer) kammen (ww.) [SGV (1914)] III-1-3
kandelaar luchter: uu tamelijk kort  luuchtər (Heer) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kar kar: kar (Heer) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: āārd (Heer), karakter: ps. boven de beide "as"staan nog ?; deze combinatieletters zijn niet te maken, omgespeld zijn het inderdaad "as".  karakter (Heer) aard (karakter) [SGV (1914)] || karakter [SGV (1914)] III-1-4
karnemelk botermelk: bōtǝrmęlk (Heer), būǝtǝrmęlǝq (Heer) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnen boter draaien: [boter] drɛi̯ǝ (Heer), boter stoten: [boter] stūtǝn (Heer), [boter] štūtǝ (Heer), draaien: drɛ̄i̯ǝn (Heer) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11