21461 |
kibbelen |
knibbelen:
knĕbbele (Q105p Heer)
|
kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
jasje:
jeske (Q105p Heer),
kiel:
keel (Q105p Heer)
|
Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
schot:
schōōt (Q105p Heer)
|
scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q105p Heer)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (Q105p Heer)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18818 |
kieskeurig |
fijn:
fīēn (Q105p Heer),
keurzaam:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
kø͂ͅr}zaam (Q105p Heer),
vies:
veis (Q105p Heer)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
Endepols
kiew (Q105p Heer),
kieven:
kief (Q105p Heer),
kieve (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kiezel (Q105p Heer)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
24337 |
kikker |
koelekop:
M / = jonge kikv.
kōēlekŏp (Q105p Heer),
kwakkerd:
kwakkert (Q105p Heer),
kwakərt (Q105p Heer)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
dril:
dril (Q105p Heer),
kwakkerdeneieren:
kwakərtəɛi̯ər (Q105p Heer)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|