e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kibbelen knibbelen: knĕbbele (Heer) kibbelen [SGV (1914)] III-3-1
kiel jasje: jeske (Heer), kiel: keel (Heer) Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)] III-1-3
kiem schot: schōōt (Heer) scheut [SGV (1914)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: šētǝ (Heer) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baktand: baktand (Heer) kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kieskeurig fijn: fīēn (Heer), keurzaam: ps. deels omgespeld volgens Frings.  kø͂ͅr}zaam (Heer), vies: veis (Heer) kieskeurig [SGV (1914)] III-1-4
kieuwen kieuwen: Endepols  kiew (Heer), kieven: kief (Heer), kieve (Heer) Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
kiezel, kiezelsteen kiezel: kiezel (Heer) kiezel [SGV (1914)] III-4-4
kikker koelekop: M / = jonge kikv.  kōēlekŏp (Heer), kwakkerd: kwakkert (Heer), kwakərt (Heer) kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)] III-4-2
kikkerdril dril: dril (Heer), kwakkerdeneieren: kwakərtəɛi̯ər (Heer) kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND] III-4-2