17815 |
leggen |
leggen:
Hdt. gg
lègge (Q105p Heer)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19535 |
lemmer |
het scherp:
de e lang
ət šɛ̄rəp (Q105p Heer)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
linde (Q105p Heer)
|
lendenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lĕnte (Q105p Heer)
|
lente [SGV (1914)]
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
teelepəlke (Q105p Heer)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
schtudeere (Q105p Heer)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
leenstoel:
le͂ͅnštōl (Q105p Heer),
zetelaar:
zēdəlēͅr (Q105p Heer)
|
leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
venter:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
vēntər (Q105p Heer)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
naar de markt gaan:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
nō də mērrət gōōn (Q105p Heer)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
leverweursj (Q105p Heer)
|
leverworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|