e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dij boven de knie: het bee boave de knij (Heerlen), dij: dij (Heerlen), schenkel: schinkel (Heerlen), schinkele (Heerlen) dij [SGV (1914)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || dijen [SGV (1914)] III-1-1
dijk dijk: dīēk (Heerlen) een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)] III-3-1
dik worden stijf gekookt: schtief gekòkt (Heerlen), stijven: sjtīēvə (Heerlen) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham dubbeldikke, een -: Eigen syst.  ’n dōēbel diekke (Heerlen), pil: ⁄n pil (Heerlen), smouel: Eigen syst.  sjmouwel (Heerlen) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke hakken dikke hak: dikǝ hak (Heerlen) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke neus klomp: klómp (Heerlen), tul: tŭŭl (Heerlen) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke snee brood dikke snede: Eigen syst.  diekke sjni-j (Heerlen), pil: pil (Heerlen), snee wie een slijpsteen: Eigen syst.  sni-j wie inne sjliepstee (Heerlen) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke want pijhaas: piejheusche (Heerlen) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal bouffant (fr.): [fr. bouffant?]  boeffant (Heerlen) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel mantel: mantel (Heerlen) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] III-1-3