e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaiende karnton draaivat: drīi̯vāt (Heerlen), drīi̯ǝnvat (Heerlen), drīi̯ǝvāt (Heerlen) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaihek barrier: barēr (Heerlen), vouwere: vǫu̯wǝrǝ (Heerlen) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
draaikolk draaikolk: drîênkólk (Heerlen) kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draaiplaats draaiplaat: driǝnplāt (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), draaiplaats: driǝnplātš (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), driǝplātš (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766] II-5
dracht dracht: drax (Heerlen) Periode of vlucht waarin de bijen honing en stuifmeel verzamelen. De periode bestrijkt voorjaar, zomer en najaar. Met dracht kan men ook duiden op het resultaat van de vlucht, nl. de honing. [N 63, 48; Ge 37, 84] II-6
dracht, drachtig zijn dracht: WBD/WLD  dràch (Heerlen) Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)] III-4-2
drachtige merrie volle meer: vol mē̜r (Heerlen) De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a] I-9
draden of randen van peulvruchten draad (enkelv.): draod (sg) (Heerlen), ringen/randen: reng (Heerlen) [N Q (1966)] I-7
dragen dragen: drage (Heerlen, ... ), drágə (Heerlen) dragen [DC 02 (1932)] III-1-2
dragen, gezegd van ijs dragen: dráágə (Heerlen), ət drîegt (Heerlen), ⁄t driëgt (Heerlen) dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)] III-4-4