34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drīi̯vāt (Q113p Heerlen),
drīi̯ǝnvat (Q113p Heerlen),
drīi̯ǝvāt (Q113p Heerlen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
barēr (Q113p Heerlen),
vouwere:
vǫu̯wǝrǝ (Q113p Heerlen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
drîênkólk (Q113p Heerlen)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28339 |
draaiplaats |
draaiplaat:
driǝnplāt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
draaiplaats:
driǝnplātš (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
driǝplātš (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
28544 |
dracht |
dracht:
drax (Q113p Heerlen)
|
Periode of vlucht waarin de bijen honing en stuifmeel verzamelen. De periode bestrijkt voorjaar, zomer en najaar. Met dracht kan men ook duiden op het resultaat van de vlucht, nl. de honing. [N 63, 48; Ge 37, 84]
II-6
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
WBD/WLD
dràch (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33873 |
drachtige merrie |
volle meer:
vol mē̜r (Q113p Heerlen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
draad (enkelv.):
draod (sg) (Q113p Heerlen),
ringen/randen:
reng (Q113p Heerlen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
drágə (Q113p Heerlen)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dráágə (Q113p Heerlen),
ət drîegt (Q113p Heerlen),
⁄t driëgt (Q113p Heerlen)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|