e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog weer droog: drûûch (Heerlen) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek droogdoek: dreugdook (Heerlen), handdoek: hantdook (Heerlen), schotelsplag: schottelsplak (Heerlen), theedoek: Verklw. tiëedukske  tieëdook (Heerlen) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || theedoek III-2-1
droogzolder meelkamer: męǝlkāmǝr (Heerlen), meelzolder: męǝlzøldǝr (Heerlen) De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c] II-1
drop drop: drōp (Heerlen), dròp (Heerlen), lakrits: làkrits (Heerlen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater lakrits: làkrits (Heerlen), lakritswater: lakritswáátər (Heerlen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer het zouwelt: (= motregen).  ⁄t zauwelt (Heerlen), miezerig (weer): miezerig (Heerlen, ... ), nat (weer): innen nate zoemer (Heerlen, ... ), naat (Heerlen, ... ), naat weer (Heerlen), nāāt (Heerlen), náát (Heerlen), ⁄t is naat (Heerlen), regenachtig (weer): rêêgənèchtich (Heerlen), vochtig (weer): vuchtich (Heerlen), waterkoud (weer): wáátərkaot (Heerlen) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen zijpen: hä seep van der rège (Heerlen, ... ), hä siept van der rège (Heerlen, ... ), siepe (Heerlen), ziepe (Heerlen) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droevetros (Heerlen), troemel: troemmel (Heerlen) druiventros [SGV (1914)] I-7
druk druk: drø̜k (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Algemeen gebruikte benaming voor de druk in het gesteente. [monogr.; N 95, 524; N 95, 357; N 95, 385; N 95, 843; N 95, 324; Vwo 292] II-5
druk heen en weer lopen retireren (<fr.): retereere (Heerlen), rondlopen: rônkloope (Heerlen) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2