e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk praten muilen: mŏĕllə (Heerlen) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken duwen: döjjə (Heerlen) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukknoop drukker: drukker (Heerlen), drukknoop: drukknoop (Heerlen) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
drukkooitje drukkast: drø̜kkas (Heerlen  [(Emma)]   [Wilhelmina]), drukkooitje: drø̜kkōjtjǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), korfje: kø̜rfkǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]) Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.] II-5
drukte maken bohei (rh.) maken: bəhèèj-máákə (Heerlen) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe bohei (rh.): zn  behei (Heerlen), drukte: zn  drukde (Heerlen), gedoens: = rumoer, leven  gedoons (Heerlen), omstand: ómsjtèng (Heerlen) drukte || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)] III-1-4
druphoning druphoning: druphuǝneŋ (Heerlen) Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.] II-6
druppel drup: drŭŭp (Heerlen), en dröp water (Heerlen), ennen dröp (Heerlen), druppel: drŭŭppəl (Heerlen), einen dröppel (Heerlen), enne dröppel (Heerlen), inne dreupel (Heerlen), inne drupel (Heerlen), inne druppel (Heerlen) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gemade/gemaai: (mv)  dubǝl [gemade/gemaai] (Heerlen) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbel sierhek barrier: barēr (Heerlen) Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6] I-8