e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een weide scheuren akkeren: [akkeren] (Heerlen), stropen: [stropen] (Heerlen) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een wind laten een poep laten: poep loate (Heerlen), een scheet laten: schiet loate (Heerlen), ene afrijten: inne aafriete (Heerlen), ene aftrekken: inne aaftrekke (Heerlen), ene laten vliegen: inne vleege loate (Heerlen), votsen: fôtse (Heerlen) wind laten [N 10c (1961)] III-1-1
een zandbad nemen (zich) mullen: mølǝ (Heerlen), poelen: pulǝ (Heerlen) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben een krankheid onder de leden hebben: hej hat ing krankheit onder de lèje (Heerlen), in geen goed vel steken: héë schtik in ee good vèël (Heerlen), krankelijk zijn: hee is krenklich (Heerlen) ziekte onder de leden [N 10 (1961)] || ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
eend eend: ęnt (Heerlen), ɛnt (Heerlen), pielkel: pilkǝl (Heerlen), schokkel: šokǝl (Heerlen) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eendekroos eendegroen: -  endegreun (Heerlen), eendemoos: endemoos (Heerlen) eendekroos || eendenkroos III-4-3
eenentwintigen (kaartspel) eenentwintigen: eenentwintige (Heerlen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
eenmaal geschoren schaap eenjarig schaap: ējø̄rex šǭp (Heerlen) Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.] I-12
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg brabander: brǫǝbɛ ̝ndǝr (Heerlen  [(met wieltje in plaats van voet)]  ), reeploeg: rīi̯[ploeg] (Heerlen), rīǝi̯[ploeg] (Heerlen), stoep: štup (Heerlen) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenvoudig alledaags: alledaags (Heerlen), eenvoudig: #NAME?  eevöldig (Heerlen), einfach (du.): eefach (Heerlen), einfach (Heerlen), gewoon: geweun (Heerlen), gəweun (Heerlen), simpel: schlicht (Heerlen) eenvoudig [SGV (1914)] || gewoon || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)] III-1-4