e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eigenwijs eigenwijs: egewies (Heerlen) eigenwijs III-1-4
eik eik: eejk (Heerlen), eek (Heerlen), i:k (Heerlen), -  eek (Heerlen), eikenboom: ekebeum (mv.) (Heerlen) eik [DC 04 (1936)], [RND], [SGV (1914)] III-4-3
eikel eikel: eejkel (Heerlen, ... ), ekələ (Heerlen), -  eekele (Heerlen, ... ), eiker: eejker (Heerlen, ... ) eikel || eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)] III-4-3
einde van de dienst schicht: šix (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83] II-5
eis van de aanklager vragen (ww.): vròəgə (Heerlen) de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)] III-3-1
eitjes eitjes: ęjkǝs (Heerlen) De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a] II-6
ekster ester: eejster (Heerlen), eeëster (Heerlen), äster (Heerlen), èëster (Heerlen) ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)] III-4-1
eksteroog esteroog: ästeroog (Heerlen), êêstərooch (Heerlen) likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)] III-1-2
el, maat van 0,69 m el: èllə (Heerlen), jemse: jemsche (Heerlen) de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] || el III-4-4
elastiek elastiek: elastiek (Heerlen), rek: rɛk (Heerlen) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7