e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gazon bleek: bleek (Heerlen), grasveld: Verklw. graasveldje  graasveld (Heerlen), Verklw. grasveldje  grasveld (Heerlen) gazon III-2-1
gebak gebak: gebak (Heerlen), gebaks: gebeks (Heerlen) gebak III-2-3
gebakje gebakje: gebekschke (Heerlen), Eigen syst.  gebäkske (Heerlen), taartje: taartje (Heerlen), Eigen syst.  tüütje (Heerlen) Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebakken aardappelen aardappelen in de pan: eerpel in de pan (Heerlen), aardappelenschijven: erpelschieve (Heerlen), gebakken aardappelen: Eigen syst.  gebakke äerpel (Heerlen) In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebarsten gebarsten: gǝbaštǝ (Heerlen), gesprongen: gǝšproŋǝ (Heerlen) Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c] II-9
gebarsten en zwartgeblakerde korst verbrande korst: vǝrbręndǝ kuǝš (Heerlen) Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a] II-1
gebint gebint(e): gǝbent (Heerlen), gebont(e): gǝbǫnt (Heerlen) Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9
gebit gebit: gaaf gebit (Heerlen), gaf gəbit (Heerlen), gebit (Heerlen, ... ), tanden: teng (Heerlen) Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)] III-1-1
gebluste kalk leskalk: lęškalǝk (Heerlen) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
geboorte aanslag: ānšlāx (Heerlen), steunpunt: štø̄npønt (Heerlen) De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.] II-9