e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gekookte lijnolie gekookte olig: gǝkǫk˱dǝ ǫalex (Heerlen) Lijnolie die enige uren tot ongeveer 2500 C. werd verhit, onder toevoeging van geringe hoeveelheden lood- en mangaanverbindingen. [N 67, 13b] II-9
gekraagde roodstaart murennachtegaal: môêrenachtegaal (Heerlen), BlSt 197  moeëre nachtegaal (Heerlen), wijntappertje: zonder nadere specificatie ondergebracht bij Gekraagde Roodstaart  wientepperke (Heerlen) gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] III-4-1
gekruld haar gekruld haar: gekrold hoar (Heerlen), krulhaar: krolhaor (Heerlen), krullenhaar: krolle hoar (Heerlen) gekruld haar [N 10 (1961)] III-1-1
geld boesjen: vgl. Sittard Wb. (pag. 51): boesj, gangbare Akense munt. 12 boesje is 1 stuiver.  boesje (Heerlen), geld: geld (Heerlen), gɛlt (Heerlen), xɛlt (Heerlen), knabben: knabbe (Heerlen), money (eng.): monnie (Heerlen), naden: (= "naadjes").  nöjd (Heerlen), penningen: fenninge (Heerlen), Opm. van Duits woord: pfenning.  fenninge (Heerlen) geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
gele ganzebloem jansbloem: jansǝsblom (Heerlen) Chrysanthemum segetum L. Een vrij algemeen voorkomende 30 tot 60 cm hoge plant op zandige akkers, met blauwgroene bladeren en grote gele bloemen met een geel hart. De bloei duurt van juni tot september. [A 60A, 170; monogr.] I-5
gele kwikstaart akkerstaartje: akkersjtetske (Heerlen), kwikstekje: kwiksjtekske (Heerlen) kwikstaart, geel [DC 26 (1954)] || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] III-4-1
gele lupine lupinen: ly`pinǝ (Heerlen), paardsboontjes: pɛ̄dzbȳǝntšǝs (Heerlen) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele morgenster bokbaard: bokbaat (Heerlen) boksbaard, zeker onkruid III-4-3
gele narcis gele paasbloem: WBD/WLD  gêêl pòəsjblóm (Heerlen), paasbloem: WBD/WLD  pòəsjblóm (Heerlen) Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)] III-4-3
gele voederwortel voermoren: vōrmūrǝ (Heerlen) Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.] I-5