e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heer heer: he.ər (Heerlen) heer [RND] III-3-1
heerbaan baan: bààn (Heerlen) een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)] III-3-1
heerboer prang (barg.): praŋ (Heerlen) Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.] I-6
heermoes begijneknuppeltje: bǝginǝkløpǝlkǝ (Heerlen), kattestaart: kateštat (Heerlen), paardenstaart: -  perdəschtart (Heerlen), paardestaart: pɛrdǝštart (Heerlen) Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] I-5, III-4-3
heerszuchtig herrscher (du.): hèrsjər (Heerlen) een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)] III-1-4
hees, schor gaars: gaasch (Heerlen), gram: graam (Heerlen), gramp (Heerlen), hees: hees (Heerlen, ... ), heesch (Heerlen) hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2
hefboom van de stijlentrekker hefboom: hefboom (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), trekker: trɛkǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]) De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593] II-5
heg, haag heg: heͅq (Heerlen), Verklw. hegksjke  hegk (Heerlen) haag || haag, heg III-2-1
heggenrank gulikse wortel: Bryonia radicans  gulkerswoottel (Heerlen), pispotjes: WBD/WLD ?  pispötjəs (Heerlen) Gulikse wortel || Heggerank (bryonia alba 150 tot 350 cm groot. De plant is tweehuizig met een dikke, knolvormige wortelstok, door middel van ranken klimmend; de bladeren zijn ongeveer hartvormig 5-lobbig; de bloemen zijn eenslachtig (de vrouwelijke zijn kleiner dan de m [N 92 (1982)] III-4-3
heggenschaar heggenschaar: Verklw. hegkesjierke  hegkesjier (Heerlen) heggenschaar III-2-1