e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen naar adem, reutelen rochelen: róchələ (Heerlen) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hijswerktuig kettezug: kɛtǝzōx (Heerlen) Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67] II-1
hik hik: dr hik (Heerlen), hik (Heerlen, ... ) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinderen ambrasseren (<fr.): ambrasseere (Heerlen), hinderen: hinder = hinger  hingere (Heerlen) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinkelen hinkelen: hinkele (Heerlen), /  hinkele (Heerlen), hinken: /  hinken (Heerlen) / [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hinkelen. III-3-2
hinken hinken: hikkə (Heerlen), hinke (Heerlen) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Heerlen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard hobbelpaard: /  hobbelpeed (Heerlen), schokkelpaard: sjókkelpeëd (Heerlen), /  sjokkelpeed (Heerlen) hobbelpaard [SND (2006)] || Hobbelpaard. || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hobbelpaard add. hobbelen (ww.): /  hobbelen (Heerlen) / [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: ho.ət (Heerlen), hood (Heerlen, ... ), Zie ook afb. p. 126.  hood (Heerlen) hoed [RND], [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3