e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jak bolero (<fr.): bolleroo (Heerlen), jak: jak (Heerlen, ... ), kapot (<fr.): kapoot (Heerlen), kiel: keel (Heerlen), lijfje: #NAME?  lĭĕfke (Heerlen) damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3
jaloers afgunstig: ààfgūnstich (Heerlen), jaloers: schaloes (Heerlen), sjaloesz (Heerlen), sjaloeës (Heerlen), sjaloeësj (Heerlen), sjəlōēs (Heerlen) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || ijverzuchtig || jaloers || jaloersch [SGV (1914)] III-1-4
jam gelei: geleij (Heerlen), jam: sjem (Heerlen, ... ) confiture || jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] || marmelade III-2-3
jammer jammer: et is jao‧mer (Heerlen), joamer (Heerlen, ... ), t is jaomer (Heerlen), ⁄t is jaomer (Heerlen), ⁄t is jao‧mer (Heerlen), ⁄t is joamer (Heerlen), zonde: (⁄t is) zunj (Heerlen), t is zung (Heerlen), ⁄t is zung (Heerlen, ... ) jammer || jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
janken joenken: joenke (Heerlen, ... ), WBD/WLD  jŏĕnkə (Heerlen) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] || janken III-2-1
jarig zijn geburtstag (du.) hebben: héə hàd gəboertstaag (Heerlen), jarig zijn: hèë is jöërig (Heerlen), héə is jĕŭərəg (Heerlen), joͅərex (Heerlen), jöarig (Heerlen), verjaardag hebben: heèje hat verjoordaag (Heerlen) Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Jarig. || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2
jarretelle bindel: id. [als vraag 29]  bingel (Heerlen) jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)] III-1-3
jas jas: jas (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), kuiljas: kuljas (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), kuilstub: kulštyp (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]) Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139] II-5
jas: algemeen jas: jas (Heerlen), Zie ook mantel.  jas (Heerlen) jas || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] III-1-3
jasje van het mantelpak jasje: jeske (Heerlen) jasje van het mantelpak [N 23 (1964)] III-1-3