e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
labiel geplaatste ondersteuning kiep: kip (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), knipval: knepval (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), muizeval: mūzǝval (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een labiel geplaatste ondersteuning, een ondersteuning die dreigt het te begeven. [N 95A, 10; monogr.] II-5
lachen lachen: lache (Heerlen) lachen III-1-4
ladderafdeling klimafdeling: klimafdeling (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), klimetage: kløm˙etāš (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ledderen: lɛdǝrǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), ledderschacht: lɛdǝršax (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Het gedeelte van de schacht waar men door middel van ladders de ondergrond kan bereiken. De ladderafdeling wordt uit veiligheidsoverwegingen aangelegd. Hij wordt gebruikt wanneer het kooivervoer uitvalt. Uit de opmerkingen van de invuller uit Q 15 blijkt dat dit niet vaak is voorgekomen; genoemde zegsman heeft het op de mijn Maurits alleen meegemaakt tijdens een bombardement in de Tweede Wereldoorlog. [N 95, 87; monogr.] II-5
ladderbankje ledderbankje: lɛdǝrbɛŋškǝ (Heerlen) Plankje met uitklapbare steun dat met behulp van haken aan de sporten van de ladder bevestigd kan worden. Op deze wijze ontstaat een horizontaal vlak waarop gereedschap kan worden gelegd of dat de basis kan vormen voor bijvoorbeeld een loopplank. [N 67, 63k] II-9
ladderschoen ledderschoen: lɛdǝršōn (Heerlen) Kunststof dop aan de onderzijde van de zijbalken van een ladder die verhindert dat de ladder in uitgeklapte toestand kan gaan schuiven. [N 67, 63n] II-9
lade schot: sjoat (Heerlen), Verklw. sjöatje  sjoat (Heerlen) lade || tafellade III-2-1
laden laden: lānǝ (Heerlen) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lader laadjong: lātjoŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau l-IV)]   [Emma]), lātjǫn (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), lader: lader (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]) De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666] II-5
lading vracht: vrax (Heerlen) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10
lage herenschoen, molière lage schoen: lieëg schoon (Heerlen) herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)] III-1-3