e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lies lies: de lieze (Heerlen, ... ), lees (Heerlen) lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)] III-1-1
lieveheersbeestje oligslammetje: oaligslem(p)ke (Heerlen) lieveheersbeestje III-4-2
lievevrouwebedstro waldmeester: Hgd. Waldmeister  waldmeester (Heerlen) onzelievevrouwebedstro [SGV (1914)] III-4-3
ligbad bètte: Verklw. bütje  büt (Heerlen) ligbad III-2-1
liggen liggen: likke (Heerlen) liggen [SGV (1914)] III-1-2
liggende rollaag halve stenenrollaag: hǭvǝ štēnrǫllǭx (Heerlen), kopslaag: kǫpslǭx (Heerlen), rollaag: rǫllǭǝx (Heerlen) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.] II-9
ligger ligger: liqǝr (Heerlen) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3
lijden lijden: lieje (Heerlen), līējə (Heerlen) een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] || lijden III-1-4
lijder aan tuberculose reageerder: reageerder (Heerlen) Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a] I-11
lijfbieden, prolapsus vaginae zwakke banden: žwākǝ bɛŋ (Heerlen) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11