e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lomp paard karhengst: karheŋs (Heerlen) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: long (Heerlen, ... ), loong (Heerlen), lòng (Heerlen), lònge (Heerlen) long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
longen longen: lōŋǝ (Heerlen) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
lood lood: lūǝt (Heerlen) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
lood inleggen (de) schouw indekken: šǫw endɛkǝ (Heerlen), met lood indekken: mē̜t luǝt˱ endɛkǝ (Heerlen) Loden loketten in de voegen van het metselwerk aanbrengen. [N 32, 48b] II-9
lood, maat van 10 gram lood: lôet (Heerlen), loodje: lûutjə (Heerlen) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodpan, gietlepel gietlepel: gēǝtlē̜ǝpǝl (Heerlen), loodpan: lūǝtpan (Heerlen) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loods keet: kēt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zwartberg, Waterschei]) Algemene benaming voor een gebouw waar materialen zoals machines (Q 121c) of stijlen (L 374) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 11] II-5
loodvergiftiging loodvergiftiging: luǝt˲vǝrgeftegeŋ (Heerlen) Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.] II-9
loof blader: blaar (Heerlen, ... ), bla͂a͂r (Heerlen), loof: loof (Heerlen), lover: afgevallen [loof]  loover (Heerlen), WBD/WLD  loovər (Heerlen) bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)] III-4-3