e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maaipad voor de machine jaan/gaan: %%historische meervoudsvorm%%  jø̄ǝn (Heerlen) Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.] I-4
maaltijd in de voormiddag tienurenkopje: tieënoerenköpke (Heerlen) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
maanblind paard maanoger: mǭnø̜̄gǝr (Heerlen) Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v] I-9
maandag na driekoningen koppermaandag: kŏppermōāndig (Heerlen), verloren maandag: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  verloore Maondig ? (Heerlen) Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)] III-3-2
maandag voor aswoensdag vastelavondsmaandag: vastəloͅəvəsmoͅəndex (Heerlen) De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)] III-3-2
maanmes halvemaand: hovǝmont (Heerlen) Mes waarmee men stukken leer voor de binnenhaam uitsnijdt. De vorm van het blad is een halve maan. Zie afb. 70. [N 36, 39; Li 1963, 38] II-10
maansverduistering maaneclips: môâneklips (Heerlen) Eclips van de maan [SGV (1914)] III-4-4
maanx blikkering: blikkerin (Heerlen), maan: d⁄r moan (Heerlen), mond (du.): d⁄r mond (Heerlen), moand (Heerlen), ronde, de: ronge (Heerlen) maan [SGV (1914)] III-4-4
maat houden bij het dorsen slaghouden: slaxhau̯tǝ (Heerlen) Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
maat, algemeen maat: mòət (Heerlen) de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)] III-4-4