e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondharmonica mondmonica: montmūənəkā (Heerlen) Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondstuk mondstuk: montsjtøͅk (Heerlen) Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol bof: (mv. - dim.): (buf-bufke).  bof (Heerlen), mondvol: móntvól (Heerlen) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || mondvol, hap III-4-4
monnik monk: munk (Heerlen), mönk (Heerlen) monnik [SGV (1914)] III-3-3
monster koolmonster: koalmonstǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]) Monster van de koollaag. [N 95, 191] II-5
monteur monteur: monteur (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), montø̜̄r (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147] II-5
mooi schn (du.): sjoeën (Heerlen), sjun (Heerlen) mooi III-1-4
mooi pratend het paard op de nek kloppen feesten: fiǝstǝ (Heerlen) [N 8, 103e] I-9
mooi, helder weer goed weer: good weer (Heerlen), schoon weer: ət is sjôê weer (Heerlen), ⁄t is sjun weer (Heerlen) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4
moorkop moorkop: murkǫp (Heerlen) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9