e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naad naad: nǭt (Heerlen), naadje: nø̜tjǝ (Heerlen) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naaf naaf: nāf (Heerlen) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naaien naaien: ni-jǝnǝ (Heerlen), niǝ (Heerlen), niǝnǝ (Heerlen), nīnǝ (Heerlen), nīǝnǝ (Heerlen) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naairing naairing: niǝreŋk (Heerlen) Kleermakersduimring, ook door vrouwen wel gebruikt bij haken en festonneren. De kleermakersnaairing is, in tegenstelling tot de vingerhoed die de naaisters veel gebruiken, een van boven open vingerbeschermer. De naairing is een hard metalen ring gevoerd met tin of zink en aan de buitenzijde voorzien van kleine of diepe putten tegen het afglijden van de naald (Gerritse, pag. 26; Papenhuyzen III, pag. 8). Men duwt met de naairing de draad door de stof en draagt deze aan de middelste vinger van de rechterhand. De informant van K 361 merkt op dat de naairing aan de duim gedragen wordt. Zie afb. 12. [N 59, 14; N 62, 67a; N 62, 67b; Gi 1.IV, 61; monogr.] II-7
naaister naaierse: niǝnǝšǝ (Heerlen), nīǝšǝ (Heerlen) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naakt bloot: blôet (Heerlen), Zie ook naksj.  bloeët (Heerlen), naaks: naksch (Heerlen), naksj (Heerlen), nàksj (Heerlen), poedelnaaks: Zie ook poedelruë.  poedelnaksj (Heerlen), poedelrauw: Zie ook poedelnaksj. [vgl. Heerlen Wb. (p. 407): ruë, rauw]  poedelruë (Heerlen), polkernaaks: #NAME?  poelkernaksch (Heerlen), rauw: vgl. Heerlen Wb. (p. 398): poedelruë, poedelnaakt; cfr. p. 407: ruë, rauw.  rûu (Heerlen) 1. poedelnaakt; - 2. spiernaakt || bloot || naakt [SGV (1914)] || poedelnaakt || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)] III-1-3
naald naald: nǫlt (Heerlen) De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.] II-7
naaldenkoker naaldenkoker: nǫldǝkoakǝr (Heerlen), spangenkoker: špaŋǝkoakǝr (Heerlen) Langwerpige koker voor het bewaren van spelden en naalden. Deze koker kan van hout zijn en kan wat krijtpoeder bevatten. Volgens de informant van L 416 worden naalden zo bewaard om naaldenroest tegen te gaan. De informant van Q 111* vermeldt dat men daar talkpoeder gebruikt in plaats van krijtpoeder. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63; monogr.] II-7
naar de kerk naar de kerk: noa de kirk (Heerlen) naar [~ de kerk] [SGV (1914)] III-3-3
naar huis gaan naar heim gaan: hoaue heem goaë (Heerlen), noa heem goa (Heerlen), noə heem goə (Heerlen) naar huis gaan [DC 03 (1934)] III-1-2