e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
natte sneeuw watersneeuw: smeltende sneeuw  wáátərsjni-j (Heerlen) verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
natuurlijke waterloop baak/bach: bāk (Heerlen), beek: bęǝk (Heerlen), waterloop: wātǝrlø̄p (Heerlen) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
nauw, eng eng: ing (Heerlen, ... ) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)] III-4-4
nauwelijks stekende bijen lief volk: lēf vǫlk (Heerlen) Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.] II-6
nauwgezet; nauwgezet persoon genau (du.): gənōūw (Heerlen), precies: pərsīēs (Heerlen), secuur: səkūūr (Heerlen) met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel buiknavel: bōēknáávəl (Heerlen), navel: navel (Heerlen, ... ), návəl (Heerlen), náávəl (Heerlen) navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
navelbandje navelbandje: néävelbendje (Heerlen) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
necrobacillosis, rotkreupel klauwkreupel: klauwkreupel (Heerlen), rotkreupel: rotkreupel (Heerlen) Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.] I-12
neef cousin (fr./du.): cf. WNT s.v. kozijn (II) - koezijn, kozen enz."; cf. VD F.-N. s.v. "cousin, -ine"; cf. VD D-N s.v. "Cousin"; dit woord wordt ook gebruikt voor achterneef  koazieng (Heerlen), neef: neeëf (Heerlen), nèëf (Heerlen), neen  neeëf (Heerlen), neif (Heerlen), vetter (du.): vetter (Heerlen), cf. VD D.-N. s.v. "Vetter"; dit woord wordt ook voor achterneef gebruikt  fetter (Heerlen) neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neerbraak neerbraak: neerbraak (Heerlen  [(Emma)]   [Wilhelmina]), nērbrāk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), neerbrok: nērbrux (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), schachtje: šēǝtjǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Willem-Sophia]) Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544] II-5