e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onverzegelde honing losse honing: lǫsǝ huǝneŋ (Heerlen) Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.] II-6
onvolgroeide vrucht krauwel: WBD/WLD  krouwəl (Heerlen) Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] I-7
onvruchtbare geit twiet: twit (Heerlen) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond heikop: hęi̯kop (Heerlen) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe manse koe: mǭs kǫu̯ (Heerlen) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui donderschuil: donderschoel (Heerlen, ... ), dondersjoell (Heerlen), hommelschuil: de hómmelsjoel (Heerlen), onweersbui: de ónweersbui (Heerlen), wolkenbreuk: (wolkbreuk)  wōlkebroak (Heerlen), zware hommel: ee schwoar hōmmel wéér (Heerlen) donderbui [SGV (1914)] || donderbui, onweersbui || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx donderweer: donnerweejr (Heerlen), (onweer).  donderwär (Heerlen), hommelweer: hommelweejr (Heerlen), hommelwär (Heerlen), ⁄t hómmelweer (Heerlen), o = korte oo  hōmmelwéér (Heerlen), onweer: onweer (Heerlen), ⁄t ónweer (Heerlen) donderbui [SGV (1914)] || onweer [N 22 (1963)] || onweersbui [SGV (1914)] III-4-4
onwel niet goed: nit gót (Heerlen), slecht: sjlèch (Heerlen) Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) nog niet heem: nòch-nit-heem (Heerlen) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4
onzuivere kool onzuivere kool: onzȳvǝrǝ koal (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), onzȳvǝrǝ kǫǝl (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), schram: šram (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), vuilig: vulex (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Kool met steen gemengd. Het woordtype "brandstenen" werd volgens Lochtman (pag. 184) gebruikt voor een bepaald soort onzuivere steenkolen met een matte schijn. Zij branden wel, maar slecht. [N 95, 525; monogr.] II-5