e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opslagplaats voor brood broodkamer: bruǝtkāmǝr (Heerlen) Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e] II-1
opspelen opspelen: opsjpîêlə (Heerlen), ópspieële (Heerlen), uitvallen: ōētvàllə (Heerlen) opspelen || zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opspijlen opspijlen: opšpiǝlǝ (Heerlen) De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6
opstaan allez-hup: alē høp (Heerlen) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opsteekladder steekledder: štęǝklɛdǝr (Heerlen) Ladder die met behulp van metalen haken met één of meer delen verder verlengd kan worden. [N 67, 63e] II-9
opsteker opsteker: ǫpštēkǝr (Heerlen), steker: štɛ̄ǝkǝr (Heerlen) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optasser lader: lader (Heerlen) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optilbaar hek sliet: šlēt (Heerlen), vouwere: vǫu̯wǝrǝ (Heerlen) Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.] I-8
optillen heven: häve (Heerlen), hêêvə (Heerlen), lichten: luchtə (Heerlen), opheven: òphēəvə (Heerlen) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
optissen opbruisen: opbrūzǝ (Heerlen) Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72] II-6