e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pachten huren: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  hüre (Heerlen), pachten: pachte (Heerlen, ... ), paxtǝ (Heerlen) [S 27; monogr.]pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)] I-6, III-3-1
pachtersvrouw halferse: hǭfǝšǝ (Heerlen), hǭvǝ (Heerlen), halfinderse: halfendǝršǝ (Heerlen), pachterse: pęxtǝšǝ (Heerlen) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad kroddel: kroddel (Heerlen, ... ), kròddel (Heerlen), kwakkerd: kwakkert (Heerlen), kwattel: kwattel (Heerlen) pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)] III-4-2
pad aanmaaien (baan, jaan) inhouwen: (baan, jaan) inhouwen (Heerlen) Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4
pad, paadje pad, paadje: pêêtjə (Heerlen), voetpad, voetpaadje: vootpad, vootpä (Heerlen), vootpàt (Heerlen) een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
paddestoel (alg.) champignon: eetbare paddestoel (champignon)  champingjong (Heerlen), hanenkam: hanekamp (Heerlen), soort  hanekamp (Heerlen), jodenvlees: judevleesj (Heerlen, ... ), jydəvlēͅi̯š (Heerlen), jüdevleesch (Heerlen), al de overige [niet eetbare paddestoelen]  jüdevleisch (Heerlen), meimorkel: morielje  meimorkel (Heerlen), paddestoel: eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestool (Heerlen), WBD/WLD  pàddəsjtool (Heerlen), tatervlees: WBD/WLD  táátərvleesj (Heerlen), zwam: zwam  sjwam (Heerlen) paddestoel [RND], [SGV (1914)], [SGV (1914)], [ZND 15 (1930)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)] || paddestoelen || zekere paddestoel III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgeblazen (dik): ôpgebloaze (Heerlen), pafferig (dik): pafferig (Heerlen), poesterig: poesterig (Heerlen), vet: vet (Heerlen) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
paillette glitter: glitter (Heerlen), paillette: (mv)  palɛtǝ (Heerlen), paillette (fr.): palette (Heerlen) Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: git [N 62 (1973)] || Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b] II-7, III-1-3
pak slaag slaag: sjlêêch (Heerlen), sjlêêch gêêvə (Heerlen) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
pak, kostuum anzug (du.): Zie ook pak, montoer.  anzóg (Heerlen), kostuum: ee neuj kostüm (Heerlen), kostuum (Heerlen), kostüm (Heerlen), Zie ook montoer.  kostüm (Heerlen), maatkostuum: moatkostüm (Heerlen), montuur (<fr.): ing neuj montoer (Heerlen), mantoer (Heerlen), montoer (Heerlen), Zie ook 1. kostüm; - 2. anzóg; pak.  montoer (Heerlen), pak: pak (Heerlen), Zie ook anzóg, montoer.  pak (Heerlen) 1. kostuum; - 2. pak || [al || kostuum || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || maatkostuum || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)] III-1-3