e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rok: algemeen frak: Zie ook rok.  frak (Heerlen), rok: rok (Heerlen, ... ), roͅk (Heerlen), mv. rök  rok (Heerlen), Zie ook frak.  rok (Heerlen), schoot: vrouwenonderrok WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.  schòt (Heerlen) Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok [SGV (1914)] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3
roken roken: roke (Heerlen), zwademen: sjwame (Heerlen) roken III-2-3
rokkussentje queue (<fr.): keu (Heerlen) kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] III-1-3
roksplit split: šplet (Heerlen) Split in de rok. [N 62, 41a] II-7
roksplit [wld ii.7, p.87] split: schplit (Heerlen) Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)] III-1-3
rol kettingwel: kęteŋwɛl (Heerlen) De rol waaraan in het luiwerk van een watermolen het koord of de ketting is bevestigd waarmee de zakken worden opgetrokken en afgelaten. Zie ook afb. 76. De rol is in functie vergelijkbaar met de luias in windmolens. Zie ook het lemma ɛluiasɛ. De wel (Q 241) heeft de vorm van de pletrol zoals die wordt gebruikt om aardkluiten van geploegd land te breken (vgl. WLD I.1.2, pag 165).' [Jan 230; Coe 207; Grof 234; N O, 25g; A 42A, 45] II-3
rollade rollade: rollaad (Heerlen) rollade III-2-3
rollen wellen: wɛlǝ (Heerlen) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rolletje munten cahot (<fr.): ing kahot (Heerlen), kahót (Heerlen) rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)] III-3-1
rommelpot foekepot: fukəpoͅt (Heerlen), rommelespot: roͅmələspoͅt (Heerlen) De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] III-3-2