e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rongen rongen: rōŋǝ (Heerlen), tromp: trōmpǝ (Heerlen) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
roodbont paard (een) bonte: bōntǝ (Heerlen) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodborstje roderborstje: roeëderbusjke (Heerlen), roodborstje: roeëdbusjke (Heerlen) roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roodbruine aarde dodekop: duǝdǝkop (Heerlen) De roodbruine aarde waarmee men de stijlen, balken en kozijnen van vakwerkhuizen kleurt. [N 27, 46] I-8
roodvonk roodvonk: rôetvónk (Heerlen) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)] III-1-2
roof(je) (korst op een wonde) korst(je): kuurschkə (Heerlen), roof(je): rōāf (Heerlen), röfke (Heerlen) Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)] III-1-2
roofbeitel roofbeitel: roofbeitel (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Maurits]), rōfbētǝl (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), snoeibeitel: šnujbētǝl (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), steekbeitel: štēkbęjtǝl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Beitel die op de luchthamer kan worden bevestigd en waarmee houten ondersteuningen in het ontkoolde pand worden doorgestoken. Bij het roven worden beitels van verschillende lengtes gebruikt waardoor de mijnwerker vanaf een veilige plaats kan werken. De invuller uit Q 15 merkt bij de opgave "snoeibeitel" op dat de roofploeg over dit speciale stuk gereedschap kon beschikken. De "snoeibeitel" was anderhalf tot twee meter lang en had een plat snijvlak van ongeveer vijf centimeter breed. De zegsman uit Q 21 kent twee soorten beitels: de ijzerbeitel, die een lengte van 50 centimeter heeft, en de houtbeitel die maximaal 1 meter lang is. De "rossignolbeitel" uit L 422 is een speciale beitel waarmee bouten gebroken of platen gesneden konden worden. [N 95, 588; N 95, 760 add.; N 95A, 7 add.; monogr.] II-5
roofbijen rovers: (enk)  rø̄vǝr (Heerlen) Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.] II-6
roofdienst roofschicht: rōfšix (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV / Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) In Nederland de dienst, in Belgiē de post die de ondersteuningen uit het ontgonnen pand verwijdert. Op de Domaniale mijn gebeurde het roven tijdens de nachtdienst omdat er dan weinig mensen in de mijn aanwezig waren en er in de pijler geen kolen gewonnen werden (Lochtman pag. 84). [N 95, 570; monogr.; Vwo 270; Vwo 330; Vwo 668] II-5
roofhaak roofhaak: rōfhoak (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), rōfhǫǝk (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]) Haak met lange steel die wordt gebruikt voor het terugwinnen van materiaal uit het ontkoolde pand. [N 95, 589] II-5