e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilmesje, aardappelmesje aardappelmetsje: eerpelmetske (Heerlen), aardappelsmetsje: eerpelsmetske (Heerlen), äerpelsmetske (Heerlen) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: šømǝl (Heerlen) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) raam: roam (Heerlen), schimmel: schummel (Heerlen) schimmel || schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3
schimpen schampen: sjámpə (Heerlen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: schip (Heerlen), šip (Heerlen) schip [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schipper schipper: šipər (Heerlen) schipper [RND] III-3-1
schipperen schipperen: sjippərə (Heerlen) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitteren schitteren: sjittərə (Heerlen) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoen reugel: rø̄gǝl (Heerlen), schoen: šōn (Heerlen), schudder: schudder (Heerlen) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: schoon (Heerlen, ... ) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3