e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutelbos ring met sleutelen: rink mit schleutele (Heerlen), sleutelbos: schlūtəlbos (Heerlen) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
sleutelvijl sleutelvijl: šlȳǝtǝlvīl (Heerlen) Stalen vijl van 10 tot 20 cm lengte voor het bewerken van sloten en sleutels. Het blad van de vijl kan plat, spits-plat of spits toelopend van vorm zijn. De doorsnede ervan is vierkant, driehoekig, rond of halfrond. Zie ook afb. 106. [N 33, 96; N 33, 93] II-11
slib, rivierbodem knoets: knoetssch (Heerlen), moer: (m.)  mōēr (Heerlen), prats: pratsch (Heerlen), (eigenlijk is dit de vertaling van modder).  pratsj (Heerlen), slijk: slijk op de straat (Heerlen), sloeber: sjlŏĕbbər (Heerlen), sloever: sjlōēvər (Heerlen) slib [SGV (1914)] || slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] || slib, slijk, moeras [SGV (1914)] III-4-4
sliepuit kits, kits: kiets kiets (Heerlen), sliepuit: schliep oet (Heerlen), sjlīpūt (Heerlen), sliep oet (Heerlen), {z. toel.}: meestal met scheldnaam  / (Heerlen) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slijkvanger drekplaat: drɛkplāt (Heerlen) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm slijm: sjlīēm (Heerlen) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijpen in water schuren: e wātǝr šuǝrǝ (Heerlen), in water slijpen: e wātǝr šlīpǝ (Heerlen) Hout met waterproof-schuurpapier bewerken. Zie ook het lemma 'Waterproof-schuurpapier'. [N 67, 70b] II-9
slijpstaal staal: štǭl (Heerlen) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijpsteen slijpsteen: šlipštē (Heerlen), šlīpštē (Heerlen) Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] || Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-1, II-11
slijpsteenbak, slijpstelling onderstel: oŋǝrštɛl (Heerlen) Op een houten of ijzeren onderstel bevestigde en met water gevulde metalen bak waarin een slijpsteen draait. De as van de slijpsteen rust daarbij op twee aan de waterbak bevestigde lagers. [N 33, 270] II-11