e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smoordeur wetterdeur met lochtklap: wętǝrdȳr met loxklap (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), wetterdeur met schuif: wętǝrdȳr met šȳf (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Luchtdeur die voorzien is van een schuif of opening waardoor de hoeveelheid door te stromen lucht geregeld kan worden. [N 95, 216] II-5
smullen smauzen: schmause (Heerlen), smullen: good vrééje (Heerlen), sjmöllə (Heerlen) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snauwen bletsen: blètsjə (Heerlen), snauwen: sjnòwwə (Heerlen) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen bletsen: blètsjə (Heerlen), snauwen: sjnòwwə (Heerlen) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-1-4
snavel bek: bèk (Heerlen), snavel: sjnààvəl (Heerlen) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snee brood snede brood: schneij brōēd (Heerlen), sjni-j brôêt (Heerlen) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwbal sneeuwbol: sjneͅboͅl (Heerlen), sjneͅboͅl wēͅrpə (Heerlen) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2
sneeuwbui sneeuwbui: schneejbeuj (Heerlen) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: schnijje (Heerlen), sjneie (Heerlen), sjni-jə (Heerlen), sjnieë (Heerlen) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: WBD/WLD  sjni-jklökskə (Heerlen) Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)] III-4-3