e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spoorploeg spoorploeg: špōrplōx (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), špǭǝrplōx (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De ploeg die verantwoordelijk is voor het aanleggen van nieuwe sporen en het onderhouden van de bestaande. [N 95, 697; monogr.] II-5
spoorspijker schenennagel: šenǝnāgǝl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), šenǝnāl (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Grote L-vormige spijker die men gebruikt om de rails van licht spoor op de houten dwarsligger te bevestigen. [N 95, 711] II-5
spoorweg spoorweg: sjpaoərwèch (Heerlen) een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)] III-3-1
spoorwieltje spoorradje: špoǝrręǝtjǝ (Heerlen) Een wieltje aan een handvat dat dient om draden in een kunstraat te bevestigen. [N 63, 15] II-6
sporen van de haan hanensporen: hānǝspōǝrǝ (Heerlen), hānǝspǭrǝ (Heerlen), hānǝšpōrǝ (Heerlen), hānǝšpǭrǝ (Heerlen), sporen: spōrǝ (Heerlen) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sport van een stoel spaak: špāk (Heerlen) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] III-2-1
spotnaam voor hoge hoed hoge zijden: hoeëge zieje (Heerlen), kachelpijp: kachelpieëp (Heerlen) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spotten de gek houden: dər-gèk-houwə (Heerlen), dər-gèk-hōūwə (Heerlen), spotten: sjpóttə (Heerlen, ... ) de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
spotvogel aapje: êpke (Heerlen) spotvogel III-4-1
spouw spouw: špǫw (Heerlen) De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.] II-9