e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staakijzer van de watermolen klauwijzer: klauwijzer (Heerlen  [(van ijzer)]  ), staakijzer: staakijzer (Heerlen  [(id)]  ), steenspil: štēšpel (Heerlen  [(van ijzer)]  ) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3
staal monster: mónstər (Heerlen), proef: proof (Heerlen), staal: sjtòəl (Heerlen) kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)] III-3-1
staal, monster staal: štǭl (Heerlen), staaltje: štø̜̄lkǝ (Heerlen) Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW] II-7
staalborstel staalborstel: štǫalbøštǝl (Heerlen, ... ) Borstel van staaldraad die onder meer wordt gebruikt bij het roestvrij maken van ijzer. [N 67, 57] || Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b] II-11, II-9
staan staan: schtoaë (Heerlen, ... ), sjtoa (Heerlen), štōāə (Heerlen) staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
staand verband, blokverband blokverband: blǫk˲vǝrbaŋk (Heerlen), staand verband: štǭnt ˲vǝrbant (Heerlen), vals verband: valš ˲vǝrbaŋk (Heerlen) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande lamp staanlamp: staande lamp  schtoanlamp (Heerlen) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
staande rollaag steense rollaag: štę ̞ŋsǝ rǫllǭx (Heerlen), stenenrollaag: štēnrǫllǭx (Heerlen) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande tand: štǭndǝ tant (Heerlen), štǭndǝn tant (Heerlen), štǭǝndǝ taŋk (Heerlen) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander staander: štø̜̄ndǝr (Heerlen), steigerpaal: [steiger]pǭl (Heerlen  [(meervoud: -pø̜̄ǝl)]  ) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] II-9