e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stempel, leest doorslag: dørǝxšlāx (Heerlen) Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278] II-11
stempelen stempelen: sjtèèmpələ (Heerlen), Karte 422.  stempel(e)n (Heerlen) het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)] || stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen) III-3-1
stemvork stemvork: sjtumvork (Heerlen), sjtøͅmvoͅrk (Heerlen) Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)] || Stemvork. III-3-2
stenen omheining muur: mōēr (Heerlen) een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] III-2-1
stenen pot, keulse pot aarden grèle: aarden pot  äede grül (Heerlen), baar: keulse pot  baar (Heerlen), voor inmaken boter, bonen , zuurkool, eieren waterbaar  baar (Heerlen), drijschilderbaar: met drie opdrukken  dri-jsjilderbaar (Heerlen), grèle: aarde pot van verschillende vorm patieël= plat aarden bord (voor het laten romen van de melk) kuuve = iets dikkere pot kasserol = aarden pot met deksel ( bijvoorbeel om vlees in te braden)  gruul (Heerlen) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
sterke mortel waterdichte cementspijs: wātǝrdextǝ sǝmɛntšpīs (Heerlen) Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b] II-9
sterke trasmortel trasspijs: tras[spijs] (Heerlen) Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b] II-9
sterven de hoek omgaan: der hook um goa (Heerlen), doodgaan: doeëd goa (Heerlen), hemelen: hiemele (Heerlen), kapotgaan: kapot˲gǭ (Heerlen), WBD/WLD  kàppótgao (Heerlen), sterven: schterve (Heerlen, ... ), sjtèèrvə (Heerlen), WBD/WLD  sjtèrvə (Heerlen), verrekken: vǝrɛkǝ (Heerlen) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2, III-4-2
sterven van een plant afsterven: aafschterve (Heerlen) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
sterx pinker: pinker (Heerlen), ster: de sjter (Heerlen) ster || ster (hemellichaam) III-4-4