e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struisgras smelen: WBD/WLD  sjmēēlə (Heerlen) Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)] III-4-3
struma krop: króp (Heerlen) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
stucadoor pleisterman: pliǝstǝrmān (Heerlen), witter: wetǝr (Heerlen) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifmeel stuifmeel: štyǝfmęǝl (Heerlen) Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143] II-6
stuifmeelkrans stuifmeelcellen: štȳfmę̄lsɛlǝ (Heerlen) De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b] II-6
stuifsneeuw jaagsneeuw: jaagschneej (Heerlen) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuifzand fijn zand: fiene zank (Heerlen), stuifzand: sjtōēfzānt (Heerlen) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzwam poefveest: van poeffe: openbarsten en Hgd. Fiest = Staubpilz.. Ook kleuter: klein persoontje  poeëvies (Heerlen) stuifzwam, zeker soort paddestoel III-4-3
stuiken kuiltjeschieten: #NAME?  ky(3)̄lkə sjētə (Heerlen), kuiltjewerpen: #NAME?  ky(3)̄lkə weͅrpə (Heerlen), stuiken: schtoekke (Heerlen, ... ), sjtoeke (Heerlen), sjtukə (Heerlen), #NAME?  schtoeke (Heerlen) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Pompen, knikkers in een kuiltje werpen; oneven uit wint. || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)] III-3-2
stuikmachine stuikmachine: štukmašiŋ (Heerlen) Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253] II-11