e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuipen begaving: bəgòəving (Heerlen), bəgòəving há:n (Heerlen), stuipen: sjtuupə (Heerlen) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuiptrekken stuiptrekken: štyptrɛkǝ (Heerlen) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuitbeen staartsbeen: statsbee (Heerlen), stuitbeen: stuutbee (Heerlen), stuitje: schtuutje (Heerlen) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof mullen: mulle (Heerlen), stuiven: schtuuve (Heerlen) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven III-4-4
stuiver dubbel merk: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  ’n dōēbbelmerk (Heerlen), stuiver: schtüver (Heerlen), Opm. neen, geen verschil.  schtuuver (Heerlen) stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuiver (belg.) stuiver: schtuuver (Heerlen), sjtuver (Heerlen) Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
stuk meters van het pand: mē̜tǝrs van ǝt pant (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), pand: pant (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stuk grond perceel: perceel (Heerlen), stuk: štøk (Heerlen) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stukkool ringelkolen: reŋǝlkoalǝ (Heerlen [Winterslag, Waterschei]), stukkolen: štøkkoalǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), stukkool: štø̜kkǫǝl (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757] II-5
stuntelen hannesen: hànnəsə (Heerlen), haspelen: hàspələ (Heerlen), piemelen: pĭĕmələ (Heerlen) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] III-1-4