18061 |
stuipen |
begaving:
bəgòəving (Q113p Heerlen),
bəgòəving há:n (Q113p Heerlen),
stuipen:
sjtuupə (Q113p Heerlen)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25375 |
stuiptrekken |
stuiptrekken:
štyptrɛkǝ (Q113p Heerlen)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
17642 |
stuitbeen |
staartsbeen:
statsbee (Q113p Heerlen),
stuitbeen:
stuutbee (Q113p Heerlen),
stuitje:
schtuutje (Q113p Heerlen)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
mullen:
mulle (Q113p Heerlen),
stuiven:
schtuuve (Q113p Heerlen)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
dubbel merk:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
’n dōēbbelmerk (Q113p Heerlen),
stuiver:
schtüver (Q113p Heerlen),
Opm. neen, geen verschil.
schtuuver (Q113p Heerlen)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21630 |
stuiver (belg.) |
stuiver:
schtuuver (Q113p Heerlen),
sjtuver (Q113p Heerlen)
|
Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28021 |
stuk |
meters van het pand:
mē̜tǝrs van ǝt pant (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
pand:
pant (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749]
II-5
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
perceel (Q113p Heerlen),
stuk:
štøk (Q113p Heerlen)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
28389 |
stukkool |
ringelkolen:
reŋǝlkoalǝ (Q113p Heerlen [Winterslag, Waterschei]),
stukkolen:
štøkkoalǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
stukkool:
štø̜kkǫǝl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits])
|
Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757]
II-5
|
18929 |
stuntelen |
hannesen:
hànnəsə (Q113p Heerlen),
haspelen:
hàspələ (Q113p Heerlen),
piemelen:
pĭĕmələ (Q113p Heerlen)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|