e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taai-taai taai-taai: taai-taai (Heerlen) taai-taai [N 29 (1967)] III-2-3
taai-taaideeg peperkoekdeeg: pē̜pǝrkōkdēx (Heerlen) Voor het bereiden van taai-taaideeg wordt eerst de honing gekookt en kokend onder Zeeuwse tarwebloem gewerkt met de machine, aldus de informant van L 291. In plaats van Zeeuwse tarwebloem kan ook een ander soort meel of bloem gebruikt worden. Dat mengsel van honing en meel laat men een dag rusten om het te doen zuren. Vervolgens voegt men er anijsolie, wat melk en potas bij, aldus de informant van L 321. De vaste massa laat men minstens drie weken rusten. Dan wordt weer honing bijgevoegd en begint men met het breken, dat is het deeg tussen twee plan-ken persen, telkens weer, totdat het taai en mals is. Het deeg wordt uitgerold en in vormen gelegd. Kleine klontjes suiker worden er soms ingedrukt ter versiering. Een aantal woordtypen duidt op "peperkoekdeeg". Uit het feit dat een paar respondenten wel verschillende benamingen geeft voor "peperkoek" en "taai-taai" maar slechts één benaming voor het deeg van beide producten nl. "peperkoekdeeg" zou kunnen blijken dat voor beide producten dezelfde soort deeg wordt gebruikt. Een informant uit Q 95 vermeldt dat ze daar geen taai-taai hebben, terwijl een andere informant uit Q 95 wel een benaming geeft voor de taai-taai. De informant uit L 432 zegt dat men vroeger ''pèperkook'' zei tegen taai-taai. De "peperkoekdeeg"-opgaven binnen dit lemma blijken dus soms gefundeerd soms niet. Desalniettemin worden ze binnen dit lemma opgegeven en met verplaatst naar het lemma ''peperkoekdeeg''.' [N 29, 87; N 29, 87a] II-1
taai-taaiplank koekplank: kōkplaŋk (Heerlen) Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.] II-1
taaie pannenkoek lommelskoek: Eigen syst.  lōēmelskook (Heerlen) Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)] III-2-3
taal spraak: sjpròək (Heerlen) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taart gteau (fr.): Eigen syst.  gattoo (Heerlen), koek: (voor toeët zie onder 97).  kook (Heerlen), Verklw. keuksjke  kook (Heerlen), taart: toet (Heerlen), Eigen syst.  tōēët (Heerlen) taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
taatspot van het staakijzer taatspot: taatspot (Heerlen) De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g] II-3
tabak toebak: toebak (Heerlen, ... ) tabak [SGV (1914)] III-2-3
tabakspruim pruim: prŏĕm (Heerlen), sjiek: chique (Heerlen), sjiek (Heerlen), sjĭĕk (Heerlen) pruimtabak || pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabakssap zever: zeever (Heerlen), zeevər (Heerlen) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3