e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tandenborstel tandborstel: tankbusjtel (Heerlen) tandenborstel III-1-3
tandenstoker tandenstoker: tándəsjtûûkər (Heerlen), tèngsjtûûkər (Heerlen) een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)] III-1-3
tandheugel van de stijlentrekker ritzel: retzǝl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), tandwerk: tantwɛ̄rk (Heerlen  [(Emma)]   [Willem-Sophia]) De tandheugel van een stijlentrekker. [N 95, 592] II-5
tandpasta tandpasta: tankpasta (Heerlen) tandpasta III-1-3
tandpijn tandpijn: tankpieng (Heerlen), tantpien (Heerlen) kiespijn [DC 27 (1955)] III-1-2
tandrad, tandwiel tandrad: taŋkrat (Heerlen) Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.] II-11
tandvlees tandvlees: tankvleesch (Heerlen, ... ) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tang knijptang: knīptaŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Eisden]), tang: tang (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), taŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]) [N 95, 758] II-5
tangbek bek van de tang: bɛk ˲van dǝ taŋ (Heerlen) Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184] II-11
tangenrek tangenrek: taŋǝrɛk (Heerlen) IJzeren rek om tangen in op te bergen. Zie ook afb. 40. [N 33, 182] II-11