e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veiligheidsspringstof veiligheid: vęjlexhęjt (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), veiligheidspatronen: vęjlexhētspatrūnǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Springstof waarvan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld dynamiet, de ontploffingstemperatuur zo laag is dat eventueel plotseling ontsnappend mijngas daardoor niet ontstoken kan worden. Wat betreft het woordtype "s.g.p." (L 417, Q 3), afkorting van Sécurité, Grisou, Poussières, deze term wordt gebruikt voor een soort springstof die met name in de buurt van koollagen wordt toegepast (Defoin pag. 138). [N 95, 417; N 95, 419; monogr.] II-5
veiligheidsvloer veiligheidsbeun: vęjlex˲hētsbȳn (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), zekerheidsvloer: zikǝrhētsvlūr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]) Vloer samengesteld uit op het bovenste raam van een in aanleg zijnde opbraak naast elkaar gelegde balken. Het boorwerk en het aanbrengen van de opbraakramen wordt verricht vanaf de veiligheidsvloer. Bovendien wordt onder de veiligheidsvloer, op de werkvloer, beschutting gezocht tijdens het schieten (Defoin pag. 127). De "schietbeun" (Q 21 , Q 121c) bestond uit schuinstaande ijzeren stijlen, die werden opgevuld met dikke houten planken balken van 14 x 14 cm. [N 95, 371; N 95, 416; monogr.; Vwo 118; Vwo 816; Vwo 817] II-5
veld, open land veld: vēlt (Heerlen) veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)] III-4-4
veldbonen morenbonen: murǝ[bonen] (Heerlen), paardsbonen: pɛ̄ts[bonen] (Heerlen), turkenbonen: tørkǝn [bonen] (Heerlen), veldbonen: vɛlt[bonen] (Heerlen), wollen bonen: wø̄lǝ [bonen] (Heerlen) Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5
veldduif spijkerd: sjpieket (Heerlen) Veldduif. III-3-2
veldfles bobbel: Van Dale: bobbel, 3. (gew.) omtuind zakflesje met jenever.  bŏĕbbəl (Heerlen), veldfles: vèèltflèsj (Heerlen) een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)] III-3-1
veldleeuwerik, leeuwerik leeuwerik: lieuwerik (Heerlen), liewerik (Heerlen), liewerk: liewerk (Heerlen, ... ) Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [SGV (1914)], [SGV (1914)] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)] III-4-1
veldmuis molmuis: bruinachtige veldmuis met een korte staart  molmoes (Heerlen), scharmuis: sjeermoes (Heerlen) muis, soort || muis, veldmuis III-4-2
veldovensteen brik: brek (Heerlen), veldsteen: vɛltštē (Heerlen  [(meervoud: vɛltšteŋ)']  ) Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.] II-8
veldsla veldsalade: WBD/WLD  vèèltsjláát (Heerlen) Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)] I-7