e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verschaald verschaald: verschaald (Heerlen), vərsjáált (Heerlen) verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)] III-2-3
verschieten verschieten: vərsjeetə (Heerlen) anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)] III-4-4
verschillende knikkerspelen hoopje schieten: #NAME?  hupke scheete (Heerlen) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
verschillende knikkerspelen: ringschieten ring schieten: #NAME?  rinkscheete (Heerlen) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
verschuiven omschuiven: ømšȳvǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), schuiven: šȳvǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Het transportmiddel van een pijler in zijn geheel in de richting van het koolfront verschuiven. In tegenstelling tot het verleggen hoeft de transportinstallatie daarbij niet gedemonteerd te worden. Zie ook het lemma Verleggen. [N 95, 535] II-5
verschuldigd zijn aan het bred staan: häe sjteet nog aa ge bred (Heerlen), schuld hebben: sjoot (hán) (Heerlen), schuldig zijn: sjöldich (zîê) (Heerlen) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)] III-3-1
versieren (met bloemen) sieren: sērə (Heerlen), 3. Zie ook: versere.  sere (Heerlen), versieren: Zie ook: sere.  versere (Heerlen) 1. Sieren; 2. Tooien; 3. Versieren. || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Versieren. III-3-2
versiersel smuk (<du.): sjmoek (Heerlen), sjmŏĕk (Heerlen) sieraden || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3
verslachten uitdrogen: ūtdryǝgǝ (Heerlen) Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97] II-1
versleten kaal: káál (Heerlen), op de hond: vgl. Heerlen Wb. (p. 331): hónk, 1. fik [z.o. brank]; - 2. hond [z.o. kanes].  óp dər hónk (Heerlen), versleten: vərsjlîêtə (Heerlen) door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] III-1-3