e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verzuimdienst bommelschicht: bumǝlšix (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), verzuimde schicht: vǝrzumdǝ šix (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Het zonder voorkennis, verlof of andere geldige redenen van het werk wegblijven. Dit willekeurig verzuim heeft na drie achtereenvolgende keren in de meeste gevallen ontslag op staande voet tot gevolg (Van der Maar). [N 95, 915; N 95, 916; monogr.; Vwo 57; Vwo 149; Vwo 822; div.] II-5
verzuimen nalaten: noaloate (Heerlen), nòə lòətə (Heerlen), verzuimen: verzoeme (Heerlen), vərzŏĕmmə (Heerlen) nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)] || verzuimen III-1-4
vespers vesper (lat.): də vɛspər (Heerlen) de vespers [RND] III-3-3
vest kamizool (<fr.): kammezoal (Heerlen, ... ), vest: ves (Heerlen), Zie ook kammezoal.  ves (Heerlen), vesting: vèsting (Heerlen) de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3, III-3-1
vestzakje kamizoolstasje (<fr.): kammezoalsteschke (Heerlen), vestentasje: vestetesjke (Heerlen) vestzak || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3
vetmesten dik voeren: dik vōrǝ (Heerlen), masten: mastǝ (Heerlen), mesten: mɛstǝ (Heerlen) Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.] I-11
vetvliegen vetvliegen: vɛt˲vlēgǝ (Heerlen) Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c] II-6
veulen veulen: vȳǝlǝ (Heerlen) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieren vieren: chəvi:rt (Heerlen) gevierd [RND] III-3-2
vierkante voegspijker voegijzer: vōx˱īzǝr (Heerlen) Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.] II-9