e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloergat beunlok: bȳnlǭǝk (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), stijllok: štilloak (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835] II-5
vloermortel cementspijs: sǝmęnt[spijs] (Heerlen  [(voor de gladde bovenlaag)]  ) Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.] II-9
vloerplaat bodemplaat: boamplāt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), vloerplaat: vluǝrplāt (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), voetplaat: vōtplāt (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), zoolplaat: zoalplāt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]) Plaat die bij het plaatsen van de stijl onder de stijlvoet wordt bevestigd om te voorkomen dat de stijl door de druk in de vloer zakt. Wat betreft de opgave "vliegende schijven" uit Q 111, volgens de invuller werden de vloerplaten zo genoemd omdat ze door arbeiders van andere werkpunten werden weggehaald en aldus "gevlogen" waren. [N 95, 352; monogr.] II-5
vloerplanken vloerpanken: vlūrplɛŋk (Heerlen) De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.] II-9
vloertegel plavuis: pləvy(3)̄s (Heerlen) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vloervernis vloervernis: vlūrvǝrnes (Heerlen) Vernis die speciaal voor het vernissen van houten vloeren wordt gebruikt. Opgedroogd dient vloervernis zeer hard te worden en niet wit af te slijten. [N 67, 21c; div.] II-9
vlug vlot: flot (Heerlen) vlug III-1-4
vlug lopen jakkeren: jakkere (Heerlen), rennen: renne (Heerlen, ... ) lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger hup: høp (Heerlen), ju: jy (Heerlen) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden vemen: vęǝmǝ (Heerlen) [N 8, 45, 46 en 48] I-9